Parenteel Derck Backer (van Roekel) - Inleiding Naamlijst Bronnen


Hermanus Ansink

Veldwachter, nachtwacht, arbeider, lantaarnopsteker, zoon van Hendrik Ansink en Jenneke van den Born, geboren 4-5-1837 11:00 Bennekom [108], overleden 24-5-1908 03:00 Bennekom [205]

Trouwt 2-5-1868 Ede [28] Hermijn van den Born, dienstmeid, dochter van Hendrik van den Born - papiermaker en Johanna Willemsen, geboren 6-11-1840 Renkum [87], overleden 7-10-1881 Ede [157]

Trouwt 30-6-1883 Ede [37] Jantje van de Weerd, dienstmeid, dochter van Harmen van de Weerd - landbouwer en Gerritje van Zoest, geboren 21-9-1850 04:00 Lunteren [214], overleden 25-11-1926 03:00 Ede [233]

Jantje trouwt eerder 23-12-1874 Ede [77] Willem Fluit, arbeider, landbouwer, zoon van Teunis Fluit - arbeider en Grietje van Eck, geboren 14-10-1834 Ede [199], overleden 31-3-1882 Ede [60]

Willem trouwt eerder 25-8-1866 Ede [44] Jantje van de Weerd, dienstmeid, dochter van Rik van de Weerd en Bartje Esmeijer, geboren 13-4-1841 03:00 Ede [90], overleden 31-3-1873 05:00 Ede [54]

Kinderen van Hermanus en Hermijn:

  1. Hendrik Ansink, geboren 22-2-1869 04:00 Bennekom [48], overleden 11-3-1937 Renkum [74, Ede 93]
  2. Johan Ansink, geboren 11-9-1870 10:00 Bennekom [238], overleden 18-8-1956 Wageningen [93]
  3. Jacob Ansink, tuinman, geboren 23-7-1872 10:30 Bennekom [189], overleden 19-3-1927 11:00 Ede [82]
    Trouwt 21-12-1905 Ede [88] Johanna Cornelia Heij, dienstbode, winkelierster, dochter van Engelbertus Johannes Heij - tabaksplanter en Neeltje Gertsen, geboren 25-4-1877 Heteren [41]
  4. NN Ansink, levenloos geboren zoon 9-5-1874 11:00 Bennekom [87]
  5. Jenneke Ansink, geboren 25-10-1875 23:00 Bennekom [309], overleden 18-2-1945 Den Haag [B1084]
  6. Wouter Ansink, geboren 4-10-1877 23:30 Bennekom [287], overleden 19-10-1943 's-Gravenhage [A2131]
    Trouwt 26-9-1906 's-Gravenhage [1708] Aartje Kelderman, dochter van Marinus Kelderman en Willemijntje Peppel, geboren 9-12-1879 04:00 Bennekom [372]
  7. Willem Ansink, geboren 25-2-1880 01:00 Bennekom [70], overleden 26-2-1880 18:30 Bennekom [52]
  8. Herman Ansink, geboren 25-2-1880 01:15 Bennekom [71], overleden 26-2-1880 18:30 Ede [53]
  9. Willemina Ansink, geboren 3-10-1881 09:00 Bennekom [296], overleden 8-10-1881 Ede [158]

Kinderen van Hermanus en Jantje:

  1. Willemina Ansink, geboren 6-3-1884 03:00 Bennekom [94], overleden 20-9-1953 Renkum [30]
  2. Harmen Ansink, geboren 26-2-1886 23:00 Bennekom [79], overleden 30-11-1945 Blokzijl [16]
  3. Evert Ansink, geboren 5-10-1887 22:00 Bennekom [360], overleden 7-2-1951 Ede [40]
  4. Maria Ansink, dienstbode, geboren 1-3-1889 11:00 Bennekom [96], overleden 18-12-1950 05:00 Ede [282], ongehuwd
  5. Gerrit Ansink, smid, geboren 9-7-1891 07:00 Bennekom [272]
    Trouwt 21-11-1913 Barneveld [68] Janna van den Brink, dochter van Albartus van den Brink - landbouwer en Wulfjen van Middendorp, geboren 14-1-1894 Esveld [10]
  6. Gijsbert Ansink, geboren 3-12-1893 16:00 Bennekom [496]

Kinderen van Willem en Jantje II [buiten parenteel]:

  1. Bartje Fluit, geboren 3-5-1862 05:00 Ede [120], overleden 15-6-1925 22:00 Ede [149]
    Trouwt 16-5-1885 Ede [39] Hendrik van Eck, arbeider, zoon van Jan van Eck - arbeider en Maria Versteeg, geboren 30-5-1862 Woudenberg [32], overleden 13-7-1941 01:15 Ede [230]
  2. Grietje Fluit, geboren 25-7-1867 11:30 Ede [201], overleden 19-3-1870 10:00 Ede [50]
  3. Rik Fluit, geboren 22-10-1869 11:00 Ede [256]

Kinderen van Jantje I en Willem:

  1. Teunis Fluit, geboren 4-12-1875 07:00 Ede [354], vertrekt 31-12-1902 naar de USA, overleden 15-10-1956 USA IA Inwood en begraven Rock Valley Valley View Cemetery
  2. Grietje Fluit, geboren 28-9-1877 15:00 Ede [279], overleden 5-11-1877 15:00 Ede [178]
  3. Harmen Fluit, geboren 20-10-1878 16:00 Ede [277], overleden 1-9-1880 Ede [176]
  4. Grietje Fluit, geboren 4-6-1881 11:00 Ede [180], overleden 8-3-1882 Ede [51]

Bronnen:

Ede gereconstrueerd bevolkingsregister:
KS2-2:
Hermanus was veldwachter
Email W H G van Aggelen 7-3-2006:
ANSINK; NACHTWACHTEN- LANTAARNOPSTEKERS - BRANDMELDERS.

Vier Ansinks beschermden en verlichtten Bennekom, maar in 1940 kwam het einde aan een generatielange traditie.
" Elf heit de klok, de klok heit elf!"
Slapend Bennekom kan weer rustig verder dromen. Als zo'n tachtig jaar geleden (nu 103 jaar) die roep weerklonk, lag er minstens één man niet in bed: nachtwacht Herman Ansink. En omdat vrijwel iedereen in het dorp in vroeger jaren een tweede, door de dorpelingen bedachte naam had, sprak nooit iemand over Ansink als de nachtwacht bedoeld werd, maar over De Klep. Behalve het stel handboeien was de Klep, waarmee hij de uren sloeg, immers het voornaamste attribuut van deze waker voor Bennekoms veiligheid.
Bron: Edesche Courant d.d. 28 januari 1967

Met de Klep door het dorp.
Het is nu alweer zo'n 150 jaar geleden dat Herman zijn werk neerlegde. Dat desondanks ook vandaag nog iedere geboren benenkommer de namen Ansink en De Klep met elkaar verbindt, komt niet alleen doordat de nachtwacht zo'n centrale plaats in het dorpsleven innam. Nee, de oorzaak is, dat daarna nog twee generaties Ansinks het werk voortzetten, zij het dan in feite zonder de klep. Bijnamen, die op een beroep betrekking hadden, gingen echter dikwijls van vader op zoon over. In 1940 kwam tenslotte toch een eind aan deze jarenlange traditie.

Haastwerk.
Het ging overigens niet om dat nachtwaken alleen. Herman Ansink was ook, en zeker niet in de laatste plaats, lantarenopsteker. Ook het onderhoud van de lantaren kwam op hem neer. Hoogbejaarde dorpsbewoners weten zich (anno 1967) nog te herinneren, dat er in de tachtiger jaren van de vorige eeuw zo'n twintig petroleumlampen stonden, eigendom van de gemeente. Zorgvuldig werd de hoeveelheid olie uitgemeten, zodat niet meer gebruikt werd dan de bedoeling was en de lantarenopsteker zich toch niet hoefde te haasten om alle lantarens op tijd te doven. Wél haastwerk was het ontsteken van de lampen. Gebeurde het te vroeg dan werd er gemopperd, dat Ansink niet zuinig genoeg was. Kwam hij te laat, dan klaagden de Bennekommers dat de lantarens pas tegen bedtijd, als niemands er meer iets aan had, gingen branden. Daarom moesten de kinderen vader doorgaans helpen bij het opsteken.

De maan.
Het merendeel van de lantarens stond aan de hoofdverbinding via Bennekom tussen Ede en Wageningen. Ook als nachtwaker kwam Ansink niet verder dan de Wageningse grens in het zuiden en de meest zuidelijke ingang van het landgoed Heukelum in het noorden. In het oostelijke deel vabn Bennekom stonden nog maar weinig huizen, dat er niet veel verlicht en beschermd hoefde te worden. De boeren in het westen waren nog zuiniger dan de mensen in de dorpskom. Ze hielden het nachtwakersgeld liever in eigen zak en hadden als lichtpunt voldoende aan de maan, die per slot van rekening nog goedkoper was dan Ansinks petroleum. Olie, die overigens door de gemeente betaald werd.

Rokertje.
Was Herman Ansink als lantarenopsteker in gemeentedienst, als klepperman bestond zijn loon uit de vrijwiligge bijdragen van de dorpelingen, die hij zelf langs de deuren op moest halen. Dit laatste was een wijze van beloning waarover zijn kleinzoon zich nu nóg kwaad kan maken. De nachtwaker werd daardoor immers gedwongen tot een soort bedelarij, al zal hijzelf dit misschien niet zo aangevoeld hebben. Per slot kunnen we 1887 maar in weinig opzichten met de huidige tijd vergelijken. Veel dieven zal Herman Ansink tijdens zijn nachtelijke wandelingen wel niet gevangen hebben. Niet alleen omdat Bennekom zo'n keurig dorp was, maar veel meer omdat de ratelende klep hen al van verre waarschuwde, dat de kust niet langer vrij was. Het was echt niet voor de tijd toen deze in 1904 afgeschaft werd. Er waren wel andere werkjes, waar dan soms een sigaar of een extra dubbeltje aan vast zat. Het naar de post brengen van brieven bijvoorbeeld. De enveloppen lagen dan met het rokertje op een afgesproken plek klaar. Ergens in een vensterbankje. Tegen het einde van de nachtwake - 's-winters om vier uur, 's-zomers vroeger - gebeurde het ook wel, dat sommige Bennekommers, zoals onder meer de bakkers speciaal gewekt moesten worden.

Brandhoorn.
Een andere taak was het steken van de brandhoorn wanneer 's-nachts in Bennekom de rode haan kraaide. Het was een koperen hoorn, zoals nu nog door het rangeerpersoneel van de spoorwegen gebruikt wordt. Al naargelang van de plaats van de brand werd eerst de opper brandmeester Opmeer aan de Edeseweg gewaarschuwd, of als dit korter lopen was, Aart Mekking en Jan Otten, beide bakkers aan de Dorpsstraat. Eén van deze ging dan de brandklok luiden, terwijl de brandspuit naar buiten werd gereden. Ansink was samen met Jan Koning, de schoenmaker tegenover het postkantoor belast met het onderhoud van het materieel. Ansinks zoon Hendrik nam dit lkater over en Jan Koning droeg zijn taak over aan Gradus Koning.

Revolver.
Het was 1904. Een jaar met veranderingen voor Bennekom. Hendrik Ansink, geboren op 22 februari 1869, volgde zijn vader op als nachtwacht. Hij werd beëdigd gemeenteveldwachter van Ede, Renkum en Wageningen. Weliswaar werkte hij nooit in die laatste twee gemeenten, maar dankzij deze regeling hoefde hij een aspirant-arrestant bij de gemeentegrens niet te laten lopen, maar kon hij rustig een achtervolging voortzetten. In de mobilisatietijd 1914-1918 kreeg Ansink een politie-uniform en moest hij zaterdagsavonds en zondags met de heer Platteeuw dienst doen als gemeenteveldwachter. Hij kreeg behalve een sabel, die zijn zoon nog steeds trouw bewaard, ook een revolver met pinvuurpatronen mee. Het moet een oud beestje geweest zijn, want het pinvuursysteem werd aan het eind van de vorige eeuw al vervangen door centraal vuur. Het wapen, dat nu een curiositeit zou zijn, is jammer genoeg in de oorlog wegggeraakt.

Leuzen op straat.
De gemeente Ede gaf met ingang van 1904 voor het nachtwaken een subsidie van f 156,- per jaar. Een bedrag, dat tot 1940, toen deze funktie opgeheven werd, nooit is veranderd. Die f 3,- subsidie per week was maar zeer gering als men bedenkt dat Hendrik Ansink in Bennekom een veldwachter verving. Dikwijls werd hij door twee of drie van zijn zoons geholpen als er wat bijzonders was. Zij vonden het heel gewoon om gezamenlijk de dienst te doen. Vooral in de felle verkiezingstijd van de dertiger jaren was het ook Ansinks taak om te zorgen dat de wegen niet werden beklad met politieke leuzen. Samen met zijn zoons Marinus en Hendrik lukte het hem vrijwel altijd de rijbanen schoon te houden. Er werd een rapport gezonden naar de commissaris van politie te Ede. De veldwachter kwam dan enkele dagen later de dank van de korpschef overbrengen en daarmee was de kous af. Er is eens een voorstel in de gemeenteraad behandeld om de subsidie te verhogen tot f 15,- per week, maar het kon niet lijden. Ook de houding van de zijde van de toenmalige overheid, die hij gierig en pijnlijk noemt, zit Hendrik Ansink Jr. nog altijd dwars. Omstreeks 1920-1930 woonde op Calluna (tegenwoordig een van de gebouwen van de Stichting Bodemcartering) de heer heer Landry. Daar kreeg Hendrik Ansink ieder jaar in januari een nieuwjaarsfooi van f 50,-, een bizonder groot bedrag in die tijd.

Gaslantarens.
Toen Hendrik Ansink in 1904 het nachtwaken van zijn vader overnam, werden de twee hoofdfuncties gescheiden. Het ontsteken en onderhouden van de lantarens werd voortaan het werk van de zoon van veldwachter Kelderman. Deze overleed op nog vrij jeugdige leeftijd en het lantarenopsteken kwam toen weer terug bij de familie Ansink. Het werk werd overigens wel makkelijker, want na de mobilisatietijd van 1914-1918 begon de gemeente gaslantarens te plaatsen. In het begin waren dat er 54. Bij heldere maan werd alleen de hoofdweg van de Westbreukelderweg af tot één lantaren over de grens van Wageningen en langs de Heelsumseweg van hotel Neder-Veluwe tot Groebewoud ontstoken. Wanneer het later op de avond helder weer werd, moesten de lantarens vroeger uit, bijvoorbeeld om half vijf aansteken en om half negen doven. Bij dat werk werden ook nu weer de kinderen, in het begin nog schooljongens, ingeschakeld. Het gebeurde met een lange stok, waaraan een haakje zat. Daarmee kon het krantje van de gastoevoer open of dicht gedraaid worden. Normaal was het echter zo, dat omstreeks half elf begonnen werd met doven. Zo tussen half twaalf en kwart voor twaalf was het werk klaar. Ansink kombineerde dit altijd met zijn eerste ronde als nachtwaker. Het loon was toen f 17,- per week van zeven werkdagen. Van vakantie of van een compensatie voor de zondagsdienst was geen sprake.De nachtwacht-lantarenopsteker had trouwens nog wel enkele nevenfunkties. Hij was korte tijd meteropnemer bij het gemeentelijk gasbedrijf en hield diverse tuinen bij. Na het overlijden van de heer B. Hulstein werd hij bovendien doodgraver en had hij een begrafenisonderneming.

Zeven gulden
In 1935 werd Hendrik Ansink gepensioneerd. De gemeente maakte toen gebruik van de heersende werkloosheid door sollicitanten voor de functie van lantarenopsteker op te roepen tegen een weekloon van zegge en schrijven zeven gulden. Daar waren geen rijwielvergoeding en kledinggeld bij inbegrepen. Toch kwamen er ongeveer 20 sollicitanten. Daar onder was ook Hendriks zoon Marinus. Hij werd benoemd en bleef in funktie tot 1939 (augustus), toen hij onder de wapenen moest komen. Hendrik Ansink zelf overleed in 1937. Ook Marinus was tevens onbezoldigd gemeenteveldwachter. Bovendien kreeg hij de funktie van nachtwacht tegen een gemeentelijke subsidie van f 3,- en ongeveer f 5,- van enkele dorpsbewoners, die de traditie in ere wilden houden.

Dag en Nacht
Van augustus 1939 tot 10 mei 1940 nam Hendrik Ansink Jr. al deze baantjes voor zijn broer waar. Het salaris van de lantarenopsteker steeg toen tot f 10,- per zeven dagen, maar daarvoor moesten ook de gaskousjes geplaatst worden. Eénmaal aansteken,éénmaal gedeeltelijk doven en bij het morgenlicht de rest doven. Van hogerhand kwam namelijk de opdracht om in alle dorpen de voornaamste wegen te verlichten. Men verkeerde in de veronderstelling, dat vreemde vliegtuigen dan geen bommen zouden werpen. Het aantal lantarens was inmiddels gestegen tot 110. Het was een zware taak voor Ansink, want naast dit extra baantje had hij ook nog zijn eigen loodgietersbedrijf. Dit betekende dat hij negen maanden lang niet meert slaap kreeg dan van vier uur 's-nachts tot half negfen 's-morgens. Het kostte hem voorgoed zijn gezondheid. Op 1 juli 1940 kwam voorgoed een einde aan de generatielange traditie van de Ansinks. De in mei uit de oorlog teruggekomen Marinus Ansink gaf namelijk het baantje als nachtwacht op. Er werden wel weer sollicitanten opgeroepen, maar niemand was bereid om voor zo'n luttel bedrag het werk te doen. Ook als lantarenopsteker had hij niets meer te doen, omdat er nu 's-avonds geen enkel licht meer in het dorp mocht branden. Hij kwam daarom als timmerman-terreinwerker in dienst van de gemeente en bleef dit tot zijn overlijden in 1959.

Bron: Edesche Courant, d.d. 28 januari 1967.

Den Haag, 1990
W.H.G. van Aggelen

© Gijs van Roekel, Maarn 2005 - Ga naar begin