Rijksgediplomeerd uurwerkmaker, zoon van Gerrit Jan van Roekel en Stina Vermeulen, geboren 6-1-1947 Ouderkerk aan den IJssel, overleden 31-5-2013 NijmegenTrouwt 23-6-1977, gescheiden 21-8-1990 van Margot Catharina Maria van Hest, geboren 16-11-1946 Tilburg, overleden 16-2-1991 Nijmegen
Kinderen:
Bronnen:
Boven Menninks antiekwinkel in de Schoutenstraat te Utrecht bevindt zich de werkplaats
van klokkenmaker Anton van Roekel.
De klokken tikken er traag, een rustgevend geluid.
Voor het raam dat uitkijkt op een kleine binnenplaats hangt een Delftsblauw bordje met
de tekst ‘Tijd is Geld’.
Van Roekel begint de dag met de reparatie van een bronzen pendule van Franse makelij.
Boven op de pendule is een pastorale scene uitgebeeld, een Romeins veldheer die ligt
uit te rusten tegen een boomstronk.
Terwijl hij zonder aarzelen de inhoud van de uurwerkkast op de werkbank laat glijden en tandwielen, palletjes, schroefjes en veertjes op een hoop voor hem liggen, vertelt hij over zijn werk en de te repareren klok. "Dit is een kitschklok, hoor, imitatie. Die werden toen, in de tijd van de industriële revolutie, met tienduizenden gemaakt. Het uurwerk moet een onderhoudsbeurt hebben. Dat houdt in schoonmaken en slijtage verhelpen. Meestal zijn de lagertjes van de tandwielen uitgelopen. Kijk," legt hij uit, "hier kun je het zien, het lager van dit tandwiel is zover uitgesleten dat het uiteinde van de as er bijna twee keer in past. Dat mag niet want dan wordt de ingrijping van de tandwielen anders en dan gaat de klok stil staan. Een auto gaat iedere tienduizend kilometer naar de garage voor een preventieve onderhoudsbeurt, maar een klok gaat vaak pas naar de klokkenmaker als hij het niet meer doet. Dan is het eigenlijk al te laat, dan is de olie is opgedroogd en begint het slijten waardoor de klok er uiteindelijk mee ophoudt."
Nadat Van Roekel de verschillende onderdelen met de loep op zijn bril heeft bestudeerd, komt hij tot de conclusie dat er nieuwe lagerbusjes gemaakt moeten worden. Hij maakt ze zelf. "Ik heb hier verschillende draaibanken. Een grote waarmee ik het materiaal op maat maak. Je begint altijd met grof materiaal, het basismateriaal. Dat heb ik hier, stukken staal en messing en dat wordt in deze grote draaibank voorbewerkt. Als het klein genoeg is, doe ik op deze horlogemakerdraaibank het uiteindelijke werk. Het is een fantastische machine die al minstens 75 jaar oud is. Als ze goed worden onderhouden zijn die dingen onverwoestbaar."
Anton van Roekel repareert niet alleen antieke klokken, maar ook barometers en allerlei mechanieken van de apparaten die Jaap Mennink inkoopt. Mennink heeft een bijzondere voorliefde voor wetenschappelijke instrumenten vanaf het midden van de negentiende eeuw en is een groot deel van het jaar op reis om antiek in te kopen op veilingen en beurzen. Hij heeft in de loop der jaren een goede naam opgebouwd met zijn uitgelezen collectie globes en de systeemboekenkasten van Globe-Wernicke. Wie in zijn winkel in Utrecht komt, kijkt zijn ogen uit. Men waant zich in een rariteitenkabinet. Vlakbij de ingang staat een grote loodzware koperkleurige duikershelm op een antieke stoel achter een keurig, met fijn Engels servies gedekte tafel. Daarnaast staat een paspop met het uniform van een Nederlandse marineofficier, donkerblauw met rood. Ergens in een hoek hangt half op een stoel het geraamte van een volwassen mens, de kale schedel grijnst de bezoeker tegemoet. Daarboven hangt een opgezette krokodil aan de muur en staat een kraanvogel op een kast. Een manshoge Regina platenspeeldoos, de voorloper van de jukebox, staat tussen beren, tijgers en een vossenkop. In de vitrinekasten langs de muur zijn de meest uiteenlopende wetenschappelijke instrumenten te zien: microscopen, barometers, een barograaf, een vacuümpomp, scheepschronometers, een elektriseermachine, een planetarium, puntgave gipsen schoolmodellen van hart, lever en andere organen. En natuurlijk staan en hangen er allerlei soorten klokken. Het lome, luide getik van een grote staande klok voert de boventoon.
Hij houdt van zijn werk: "Ik repareer niet alleen klokken," vertelt hij, "dat maakt het werk zo leuk. Er komen de meest vreemde apparaten binnen. Ik vind het het mooist wanneer er iets wordt binnen gebracht wat ik nog nooit heb gezien, wat helemaal kapot is en waar ik dan op moet studeren, boeken moet raadplegen - we hebben hier een forse bibliotheek op de zaak -, musea langs moet om te kijken wat het precies is en berekeningen moet maken om verschillende onderdelen bij te maken. In een proces van een half jaar staat er dan weer iets heel moois. De mooiste klus was een Duits planetarium van rond 1870, dat van de zolder van een school kwam. Daar ben ik een half jaar mee bezig geweest. Er zat een gebruiksaanwijzing bij van een astronomieleraar, nog in dat oude Duitse schrift met die Gotische letters. Die heb ik helemaal vertaald en aan de hand daarvan zijn we het planetarium langzaamaan weer op gaan bouwen. Er ontbrak een metalen ring met de sterrenbeelden van de dierenriem. Die metalen ring is door een smid gemaakt en in een speciaal restauratieatelier zijn alle sterretjes erop geschilderd. Zoiets gebeurt regelmatig. Er komen dingen binnen, ik haal ze uit elkaar, kijk wat er moet gebeuren en doe de research. Soms zijn er tandwielen van zo’n planetarium afgebroken, die moeten erbij gemaakt worden en dan moet je allerlei ingewikkelde berekeningen maken. Schilderwerk en metaalwerk wordt uitbesteed; de koperslager, instrumentmakers, noem maar op, gaan aan de slag en als alles in orde is zet ik de boel in elkaar."
Elk niet goed functionerend mechaniek is een uitdaging voor hem.
Hoe meer vragen een apparaat oproept hoe liever het hem is.
Dat is altijd al zo geweest.
Van Roekel: "Mijn vroegste herinneringen hebben te maken met techniek, met machines.
Als er in het dorp van mijn jeugd een graafmachine bezig was om de straten open te maken
voor de riolering dan kon ik daar, met mijn duim in de mond, uren naar kijken.
Toen ik een jaar of zeven, acht was, kreeg ik van een buurman een oude koekoeksklok die
het niet meer deed.
Ik heb dat ding naar de zolder gesleept en op een tafeltje gezet en ik heb een paar
tangetjes en schroevendraaiers uit de werkbank van mijn vader gejat en net zo lang
zitten prutsen tot ik hem helemaal uit elkaar had.
In mijn herinnering ben ik daar na schooltijd maanden mee bezig geweest en ik heb net
zo lang overal aan gebogen en geprobeerd tot hij het weer deed.
Daar is het eigenlijk mee begonnen.
Fascinatie voor technische apparaten.
Hoe dat dan weer komt weet ik verder ook niet, dat moet je maar aan Freud vragen.
Later kreeg ik eens een oude pendule die het niet deed.
Hetzelfde liedje.
Het is een soort koorts, een mechaniekje dat niet functioneert en dan ga ik net zo lang
aan de slag tot hij het weer doet.
Om onderdeeltjes te halen ben ik toen een paar keer naar een klokkenmaker bij ons in de
straat gegaan, en zo kwam van het een het ander.
Eerst ben ik daar op zaterdagmiddagen gaan helpen - ik was zestien en op de HBS ging het
niet zo geweldig - en nadat de oude baas was overleden hebben de twee zoons me gevraagd
of ik daar wilde komen werken en de opleiding doen.
Ik ben dus gewoon bij een ouderwetse klokkenmaker in de leer geweest.
Dat was in 1964.
Elektronica was er nog niet, enkel mechanische klokken."
Vier en een half jaar was hij in de leer bij de gebroeders Aalderink die een juwelierszaak
hadden waar ook brillen, klokken en horloges verkocht en gerepareerd werden.
Daarnaast deed hij een schriftelijke cursus om het leerling- en gezellendiploma te halen.
Van Roekel: "In die schriftelijke cursus kreeg je alle theorie die je nodig had, stijlleer
voor het herkennen van een klok, uurwerktechniek, vaktekenen, wis- en natuurkunde.
De horlogemakeropleiding was er toen nog op gericht dat je alle onderdelen van een klok
moest kunnen maken.
Eigenlijk moest je zelf een klok kunnen ontwerpen en bouwen.
Het was een hele nauwe samenwerking tussen de praktijk in de werkplaats en de theorie op
de cursus.
Een zaterdag in de maand moest ik naar school in Rotterdam waar je contact had met
docenten en je praktijkopdrachten kon laten keuren.
Het eerste jaar moest ik ook mijn eigen handgereedschap maken."
In 1968 vertrok hij voor een jaar naar Zwitserland, toen nog het Mekka van de horloge-industrie om een jaar op een fabriek te werken, zoals dat gebruikelijk was in de horlogemakerwereld. Hij vond het er verschrikkelijk. "Het was de bedoeling dat ik in een jaar tijd alle afdelingen van de fabriek zou doorlopen. Veel mensen die daar op de productieafdelingen werkten, zaten twintig jaar lang hetzelfde te doen. Ze kregen 's morgens een doos met tweehonderd uurwerken erin en een doosje met tweehonderd ankertjes en de bijbehorende kloven en schroefjes. De hele dag, jaar in jaar uit, deden ze niets anders dan datzelfde ankertje met kloof en schroefje op het uurwerk bevestigen, waarna het naar de volgende werkplek ging. Ik heb wel eens gevraagd of ze niet eens wat anders wilden, maar het beviel hen prima zo. Het waren vaak mensen die halve dagen op de fabriek werkten en thuis nog een boerderijtje hadden, of een kapsalon of zo. Het kwam natuurlijk voort uit het thuiswerk, dat steeds meer naar de fabrieken was gegaan. Wel zaten ze mij met afgunst te bekijken, omdat ik mijn diploma’s had. 'Jij kent het hele horloge', zeiden ze dan." "Ik moest hard meewerken. Ik heb dus ook ankerkloofjes op uurwerken geschroefd, een maand lang. Ik moest precies hetzelfde doen als iedereen. In het begin was ik nog heel enthousiast en bedacht ik een nieuwe manier om het werk sneller of gemakkelijker te kunnen doen. Daar ging ik dan mee naar de chef, maar die zag ik al kijken van ‘wat moet die vent uit Nederland hier. Die komt ons even vertellen hoe het moet.' Heel kritisch nam hij mijn idee aan, stopte het onder in een la en vervolgens hoorde je er nooit meer iets van. Nee, daar leerde ik niet zoveel en de lol was er snel vanaf. Alleen de laatste twee maanden waren leuk. Toen heb ik op de serviceafdeling gewerkt en daar kwamen de probleemgevallen uit de hele wereld. Daar heb ik veel van opgestoken."
Toen hij terugkwam in Nederland, waren de kwartshorloges uit Japan al onderweg om de
wereld te veroveren.
De Zwitserse horloge-industrie heeft toen hele gevoelige klappen gehad.
Van Roekel: "Japan heeft in die tijd de massaproductie overgenomen.
De Zwitsers zijn zich verder gaan specialiseren in wat ze al goed konden: mechanische
horloges maken in allerlei prijsklassen.
Er zijn een aantal topmerken die hele exclusieve mechanische horloges maken die eigenlijk
alleen maar door verzamelaars worden gekocht.
Dan heb je het over prijzen vanaf vijfduizend Euro tot een ton of zo.
Dat kunnen de Japanners niet, die maken alleen maar massaspul.
Wel worden er in Zwitserland nog de elektronische Swatch-horloges gemaakt, dat is een
enorm succes geworden vanwege het modieuze uiterlijk.
Het uurwerk is voor een horlogemaker niet interessant.
Het kan niet eens gerepareerd worden want de plastic kast van een Swatch kan niet open."
"Toen ik terugkwam in Nederland ben ik op een klokkenfabriek in Druten gaan werken waar
stijlklokken gemaakt werden.
Dat liep wel aardig, maar in 1975 kwam ook daar de klad in en ik dacht dat het afgelopen
was met mijn vak.
Ik heb toen een jaar of vijftien allerlei andere dingen gedaan, kunstacademie, maquettes
bouwen, fotograferen en kinderen opvoeden, maar sinds ik bij Mennink begonnen ben, dat
was geloof ik in 1990, kan ik me weer helemaal uitleven in mijn vak.
Terwijl Van Roekel vertelt, begint hij aan nieuwe klus.
Een nachtegaal in een kooi, ongeveer 120 jaar oud die 'niet lekker zingt'.
Met een sleutel windt hij het mechaniek op.
Lichtjes rammelend beweegt het kopje van links naar rechts en het snaveltje gaat open en
dicht.
De nachtegaal, met slordige veertjes op een houten lijfje, zingt uit volle borst.
Het klinkt prachtig, maar hier en daar hapert het.
"Hij fluit niet lekker," aldus de klokkenmaker, "dat kan veel beter.
Ik denk dat er stof in het fluitje zit of het mechaniek werkt niet goed.
Eigenlijk moet er ook iets aan de veertjes gebeuren, maar dat is mijn afdeling niet,
dat doet de preparateur." Hij haalt de kooi eraf, haalt de nachtegaal met mechaniek en
al uit de ronde doos en bestudeert het geheel aandachtig.
"Ik zie het al," zegt hij, "de blaasbalg is lek. Daar kan ik niet veel aan doen.
Hij is al overal geplakt en er zitten scheurtjes in."
Hij pakt een rol bruine schilderstape, knipt er een klein stukje af en plakt zorgvuldig
een scheurtje dicht.
Na deze ingreep klinkt het gezang van de nachtegaal krachtiger, maar voor Van Roekel is
het niet genoeg.
"Eigenlijk zou de balg opnieuw beleerd moeten worden met speciaal geprepareerd geitenleer
en de nachtegaal zou ook opgelapt moeten worden, maar dat wordt een dure aangelegenheid.
Iemand moet het er maar net voor over hebben."
Hij plakt hier en daar nog een scheurtje dicht en het gezang van de nachtegaal klinkt na
de behandeling beduidend krachtiger en helderder.
Klokkenmakers als Van Roekel zijn er steeds minder. Hij vertelt dat er in Utrecht al een aantal mee gestopt zijn. Het wordt te duur: "Ik moet op zijn minst € 35,- per uur vragen. De loonkosten worden te hoog en veel mensen laten hun klok niet meer maken, omdat zij het er niet meer voor over hebben. De klokken worden ook niet meer ingenomen en naar de fabriek gestuurd, want die fabrieken zijn er niet meer. Soms komt er een oude dame binnen met een boodschappentas met een pendule erin waar zij heel erg aan gehecht is, omdat zij die op haar trouwdag heeft gekregen. Op de vraag of wij die klok willen maken, moet ik haar vertellen dat dat 135 tot 180 Euro gaat kosten. Dan schrikt zij zich een ongeluk. Die mensen hebben nog de prijzen van vijftig jaar geleden in hun hoofd. Het gaat helaas niet altijd meer, die oude mechanische klokken. Je kunt er vaak ook geen onderdelen meer voor bestellen. Als er iets kapot is, moet je het er zelf bijmaken en dat wordt veel te duur. De mensen hebben het er niet voor over, maar kunnen het ook niet meer betalen. De meeste van die goedkope oude klokken komen op de rommelmarkt terecht of er is wel een handige neef of buurman die eenvoudige dingen kan repareren. Maar wij moeten het hebben van de grote, dure klokken, staande horloges en Friese klokken en dan heb je het over reparatiebedragen van 750 tot 1500 Euro of nog meer. Soms wel vijfduizend als ook de kast gerestaureerd moet worden, maar dat maakt niet uit op een klok van een ton, zoals bijvoorbeeld een Amsterdams staand horloge met speelwerk."
"Ik wil hier niet sentimenteel over doen, want dingen veranderen nu eenmaal, maar er verdwijnt wel een mooi aspect van het vak en dat vind ik jammer. De mensen vertrouwen je dingen toe waar ze soms erg aan gehecht zijn. Zo'n klok betekent echt iets in huis, vooral als het een stuk is wat zich al jaren in de familie bevindt. Een klok wordt meestal niet weggegooid, mensen hebben er een band mee, tenzij het een modieuze kwartsklok van een paar tientjes. Zo heb ik met sommige klanten ook een band. Bijvoorbeeld een oude baas in Zeist, een gepensioneerd ingenieur die een stuk of tien antieke klokken in huis heeft. Een paar keer per jaar komt hij hier met het een of ander of moet ik er weer naar toe en dan loop ik die klokken even na. Ik heb ook een klant die soms behoorlijk in de war is. Ik heb ooit een klok voor haar gerepareerd en wanneer zij behoefte heeft aan contact, haalt zij de klok van de muur, schudt een paar keer flink, belt mij dan en zegt: 'de klok doet het niet meer. Kan je even langs komen?' Ik weet inmiddels wel wat er aan de hand is, maar ik ga bij haar langs, haal ook de klok van de muur en vindt dan een verbogen onderdeeltje of zo wat ik recht buig. Zij heeft intussen de koffie klaar en ik hoor een uur lang allerlei verhalen aan. Ach, het is een leuk mens, dus zo erg is het nou ook weer niet."
De telefoon gaat en er komt iemand van de winkel de werkplaats in met de mededeling dat hij een gerepareerde klok weg gaat brengen naar een klant. Van Roekel geeft aanwijzingen voor het vervoer en past in afwezigheid van zijn collega op de winkel. De telefoon gaat en er komt een klant. In de werkplaats tikken de klokken, ieder in zijn eigen tempo. Als de klant is geholpen, geeft Van Roekel een rondleiding door de zaak. Hij laat het glanzende binnenwerk van een scheepschronometer zien, een meesterwerk, cardanisch opgehangen in een prachtig mahoniehouten kistje met messing beslag. Uit de vitrinekast haalt hij een kartonnen doos met een Engels opschrift met daarin een witte gepermanente pruik van een Engelse advocaat. In het voorbijgaan geeft hij met plezier een demonstratie met de elektriseermachine, totdat er een vonk van het apparaat naar zijn bril schiet die hem verschrikt terug doet deinzen. Tot slot, bij het verlaten van de winkel, draait hij de antieke Amerikaanse platenspeeldoos op met een zwengel, en met veel gerammel wordt een van de grote ronde schijven met gaatjes omhoog getild en begint te draaien. Het getingel uit de speeldoos, een oude bekende deun, Artist's Life van Johann Strauß, roept nostalgische gevoelens op. Tijden van weleer herleven in de winkel van Jaap Mennink.
20-03-2002
Annie van Roekel