[...]
Hierenboven is nog ter vergaederinge ingedient, hoe dat in 't jaar 1656 den 25 van Oogstmaand
Willem Hermansen timmerman uyt handen van
Jan Henderiksen voorsz[eid]
tot betaelinge van eenige timmeragie gedaan aen de Kerkke tot Bennekom uyt het armengeld
zijn aengetelt de somma van acht ende veertig gulden, alsoo doen ter tijd bij de Kerkmeesters,
geen kerkkengeld in voorraad was, van welke penningen ook verstaan is, dat se sullen verblijven
tot laste van de Kerkke tot Bennekom, om ter gelegener tijd aen den armen die verstreken somma
te vergoeden, ende sal van de Kerkm[eeste]rs ook daar van aen den Armenm[eeste]rs een obligatie
met den eersten gegeven worden, om die armen niet te verkorten, noch die Kerk ende Armegoederen
niet in een te smelten, als hebbende geen gemeenschap met malkanderen; waarom goed gevonden
is hier van bij provisie dese aenteekeninge te houden. [...]