In de vergadering van 27-6-1658 worden Jacob en Fijtje genoemd, Fijtje
is oud en niet meer in staat te werken, ze heeft om steun gevraagd:
[...]
Hierneffens is deese vergaderinge voorgedraegen hoe dat Jacob Berends ende Fijtje sijn
huysvrouw van wegen haaren hoogen ouderdom ende veelvoudige lichaamsswakheden niet langer
machtig zijn met haar handen den kost te winnen, ende is dieshalven versocht haarentwegen,
dat men haar luyden, als zijnde van ouds heer uyt Bennekom gesproten, uyt het armengeld
eenig onderstand wilde doen, 't welk in achtinge genomen zijnde is daarop goedgevonden,
dat Jacob ende Fijtjen voorsz[eid] weekkelijk uyt het armengeld sullen genieten eenen
halven gulden ad. 10 stuyver;
Edoch word haar hierneffens gelast, dat sij de Armenm[eeste]rs niet te lastig sullen vallen
wanneer sij verklaaren geen penningen voor den armen in voorraad te hebben, ende sich alsoo
een weynig gerust houden tot ter tijd daar beter voorraad zij, om 't achterstandige met
eenig op te bouwen. [...]