In de vergadering van 27-6-1658 wordt Jan genoemd, de armenmeesters willen
de kosten van verzorging van zijn kind dat in de kost is bij
Henderik Maassen
niet langer betalen, hij moet zelf maar voor zijn kinderen zorgen:
[...]
Bij dese gelegenheid hebben de Armesiers [=diakenen] vertoont den soberen staat ende
kleyne voorraad der Diaconie van Bennekom, klaegende voortaen onmachtig te sullen zijn
soo veele swaare lasten te konnen draegen, in sonderheyd aen wijsende die ondraegelijke
onkosten verscheyden jaaren herwaerts aengewend in 't onderhouden, reeden ende kleeden van
't kind van Jan Hermansen Dekker.
De aenwesende bovengedachte Heeren, Predikant ende andere nabuyren sulx verstaan ende
rijpelijk overwoogen hebbende, daarneffens aensiende de sterkke jaaren van de voorsz[eide]
Jan Hermansen, om daegelijx wel te konnen werkken, indien hij 't selfs sochte, hebben
geoordeelt den voorn[oemde) vaeder schuldig te zijn, (soo lange hij zoo gesond ende stark
was) voor sijn eygen kind den kost te winnen; ende om den soberen staat deeser Diaconie
soo veel mogelijk is te redden ende weder op te helpen, zijn de Armesiers gelast, Jan
Hermsen voorsz[eid] aen te seggen, om sijn kind selfs 't huys te haelen van Henderik
Maassen aen den welken ook de Armesiers het verteerde kostgeld betaelen sullen tot deesen
tijd toe ende niet verder.
Doch niettemin is hier neffens verstaan, indien 't God de Heere geliefde deese Diaconie
te zegenen met beter voorraad van penningen, dat hem Jan Hermansen (indien hij immers sich
met sijn kint niet konde geneeren) tot discretie der Armesiers ende met goed advys ende
voorweeten des Predikants eenig onderstand sal gedaan worden; blijft ondertusschen hem
ernstlijk aenbevolen, naerstig te zijn in sijne beroepinge om sijn kinderen selfs te konnen
onderhouden ende opvoeden, om, soo lang het doenlijk is de Diaconie niet te beswaaren ende
anderen noodlijdenden armen niet te onttrekken.
Want allen die sulx doen, daarvan swaare rekenschap ter sijner tijd afvorderen sal die
Alweetende Richter die sich der waarer ende vroomer armen hartelijk aenneemt, dewelke
hij ons ook als sijn eygen persoon heeft aenbevolen. Matt[eus]. XXV
[...]